Kinderlijkheid

Het woord ‘kinderlijk’ is een uitdrukking die door de mensen met hun lichtvaardige en onbezonnen wijze van spreken in de meeste gevallen verkeerd wordt gebruikt.

Door traagheid van geest belemmerd, wordt de uitdrukking niet nauwkeurig genoeg doorvoeld om haar ook goed te kunnen begrijpen. Wie haar echter niet in haar gehele omvang heeft begrepen, zal haar ook nooit goed kunnen gebruiken.

En toch is het juist kinderlijkheid die voor de mensen een sterke brug vormt voor de weg omhoog naar lichte hoogten, voor het tot rijpheid kunnen komen van iedere mensengeest en voor de vervolmaking om eeuwig te kunnen bestaan in deze schepping, die het huis van God de Vader is, dat Hij de mensen ter beschikking stelt, indien… zij daarin aangename gasten voor Hem blijven. Gasten die geen schade aanrichten in vertrekken, die hun vol genade alleen om te gebruiken werden afgestaan met een altijd rijk gedekte tafel.

Hoe ver verwijderd is echter tegenwoordig de mens van de voor hem zo noodzakelijke kinderlijkheid!

Maar zonder deze kan hij niets voor zijn geest bereiken. De geest moet kinderlijkheid bezitten, want hij is en blijft een kind van de schepping, ook wanneer hij volledige rijpheid heeft verworven.

Een kind van de schepping! Daarin ligt de diepe zin, want tot een kind van God moet hij zich ontwikkelen. Of hij dat ooit bereikt, hangt alleen af van de graad van inzicht die hij bereid is zich eigen te maken op zijn tocht door alle stoffelijke gebieden.

Dit bereid zijn moet echter ook in daden tot uiting komen. In geestelijke sferen is wil tegelijk ook daad. Wil en daad zijn daar steeds één. Dit is echter alleen het geval in de geestelijke sferen, niet in de stoffelijke. Hoe dichter en zwaarder een stoffelijke sfeer is, des te groter is de afstand tussen de daad en het willen.

Dat dichtheid belemmerend werkt, ziet men al bij het geluid, dat zich een weg moet banen bij zijn beweging door het stoffelijke, dat het geluid al naar de aard van zijn dichtheid remt. Het is al bij betrekkelijk korte afstanden duidelijk vast te stellen.

Wanneer iemand hout hakt of bij een bouw spijkers in de balken slaat, dan kan men wel het neerkomen van zijn gereedschap duidelijk zien, maar het geluid ervan komt pas enkele seconden later. Dat is zo opvallend, dat iedereen het wel eens heeft beleefd.

Vergelijkbaar, maar nog veel sterker, is dit bij de mens op aarde het geval tussen wil en daad. De wil flitst op in de geest, hij is in de geest meteen daad. Maar om de wil in het grofstoffelijke zichtbaar vorm te geven, heeft hij nog het grofstoffelijke lichaam nodig. Alleen bij een impuls handelt ieder lichaam al enkele seconden na het opflitsen van de wil. Daarbij wordt de langer durende arbeid van de grote hersenen uitgeschakeld, die anders de weg van de wil moeten bereiden totdat deze het handelen van het lichaam beïnvloedt.

De eigenlijke weg neemt iets meer tijd in beslag. Soms komt het ook maar beperkt of in het geheel niet tot de daad, omdat het willen op de langere weg afgezwakt of door verstandelijke overwegingen geheel afgegrendeld wordt.

Hoewel dit hier eigenlijk niet bij hoort, zou ik bij deze beschouwing willen wijzen op uitwerkingen van de scheppingswet van de aantrekking van het gelijkgeaarde, waar men gewoonlijk niet op let, maar die toch ook in het handelen van de mens duidelijk zichtbaar zijn:

De menselijk-aardse wetten zijn door het aardse verstand uitgewerkt en worden ook daarmee ten uitvoer gebracht. Om deze reden worden plannen die met het verstand zijn overwogen, dus handelingen met voorbedachten rade, als zodanig strenger bestraft en als ernstiger beoordeeld dan handelingen die in een opwelling, dus niet met voorbedachten rade zijn gepleegd. Bij laatstgenoemde handelingen wordt in de meeste gevallen de straf verzacht.

Daarin ligt in werkelijkheid een voor de mensen niet waarneembare samenhang in de gelijkgeaardheid van het verstandelijk werken ten gevolge van de scheppingswet, bij al diegenen die zich onvoorwaardelijk aan het verstand onderwerpen. Voor hen is dit volkomen begrijpelijk.

Zonder het te weten wordt daarmee bij een handeling die in een opwelling wordt gepleegd, het grootste deel van de aflossing van de schuld naar het geestelijke gebied verwezen. Wetgevers en rechters hebben daar geen vermoeden van, omdat zij van geheel andere, zuiver verstandelijke beginselen uitgaan. Wanneer men echter dieper nadenkt en kennis van de werkende scheppingswetten bezit, staat dit alles in een geheel ander licht.

Desondanks werken ook bij andere aardse oordelen en beoordelingen de levende goddelijke wetten in de schepping volledig zelfstandig en onafhankelijk, niet beïnvloed door de aards-menselijke wetten en begrippen. Het zal wel bij geen ernstig mens opkomen te denken, dat werkelijke schuld – niet iets wat alleen maar door de mensen als zodanig is bestempeld – met de door het aardse verstand opgelegde en geboete straf tegelijkertijd ook voor de wetten van God zou zijn afgelost!

Dit zijn al sinds duizenden jaren twee zo goed als gescheiden werelden, gescheiden door het doen en denken van de mensen, hoewel het slechts één wereld zou moeten zijn, waarin alleen de wetten van God werkzaam zijn.

Door een dergelijke aardse straf kan een aflossing alleen maar plaatsvinden, zolang de wetten en straffen volledig in overeenstemming zijn met de scheppingswetten van God.

Nu zijn er twee soorten opwellingen. Allereerst de reeds beschreven opwellingen die eigenlijk impulsen genoemd zouden moeten worden, en daarnaast opwellingen die in de grote hersenen opflitsen, dus niet in de geest, en die tot de afdeling verstand behoren. Zij zijn ondoordacht, maar er zou niet dezelfde strafverzachting voor mogen gelden als voor impulshandelingen.

Maar het nauwkeurig vaststellen van het juiste onderscheid hierin zal alleen voor die mensen mogelijk zijn, die alle wetten van God in de schepping kennen en van hun uitwerking op de hoogte zijn. Dat moet nog aan een komende tijd voorbehouden blijven, waarin ook bij mensen geen handelingen uit willekeur meer zullen voorkomen, omdat deze een geestelijke rijpheid zullen bezitten, die maakt dat zij alleen nog maar in harmonie met de goddelijke wetten bewegen in al hun doen en denken.

Deze uitweiding moet alleen tot nadenken aanzetten, zij behoorde niet tot het eigenlijke doel van de voordracht.

Daarbij zij alleen opgemerkt, dat wil en daad in de geestelijke sferen één zijn, maar dat deze in de stoffelijke sferen door de hoedanigheid van de stof gescheiden worden. Daarom zei Jezus destijds al tegen de mensen: “De geest is gewillig, maar het vlees is zwak!” Het vlees, waarmee hier dus het grofstoffelijke van het lichaam bedoeld wordt, zet niet alles in daden om wat in de geest al wil en daad was.

Toch zou de geest ook op de aarde in het grofstoffelijke kleed het zover kunnen brengen, dat zijn wil steeds tot grofstoffelijke daad wordt, als hij daartoe niet te traag zou zijn. Hij kan het lichaam niet voor deze traagheid verantwoordelijk stellen, want het lichaam werd aan elke geest alleen als werktuig gegeven, dat hij moet leren beheersen om er op de juiste wijze mee om te gaan. –

De geest is dus kind van de schepping. En hij moet kinderlijk daarin zijn, wanneer hij wil beantwoorden aan het doel waarvoor hij in de schepping staat. Het te hoog waarderen van het verstand maakte, dat hij zich verwijderde van de kinderlijkheid, omdat hij haar niet als datgene kon ‘zien’ wat ze werkelijk is. Daarmee heeft hij evenwel zijn houvast verloren in de schepping, die hem nu als vreemdeling, rustverstoorder en schadelijk element moet uitstoten om zelf gezond te kunnen blijven.

En zo zal het gebeuren, dat de mensen hun eigen graf graven door hun verkeerde denken en doen. –

Hoe merkwaardig is het, dat ieder mens die het kerstfeest eens echt op zich wil laten inwerken, moet proberen zich daarbij eerst in zijn kindertijd te verplaatsen!

Dat is toch duidelijk genoeg te beschouwen als een teken daarvoor, dat hij in het geheel niet in staat is, als volwassene het kerstfeest met de innerlijke aanvoeling te beleven. Het is heel duidelijk het bewijs, dat hij iets verloren heeft, wat hij als kind bezat! Waarom geeft dat de mensen niet te denken!

Wederom is het geestelijke traagheid, die hen belet zich met deze dingen ernstig bezig te houden. “Dat is voor kinderen” denken zij, “en de volwassenen hebben daarvoor helemaal geen tijd! Zij moeten over ernstiger dingen nadenken.”

Ernstiger dingen! Met deze ernstiger dingen bedoelen zij alleen maar het najagen van aardse zaken, dus werk van het verstand! Het verstand dringt snel herinneringen ver terug om niet de voorrang te verliezen, wanneer aan de aanvoeling eens de ruimte gegeven wordt!

Uit al deze ogenschijnlijk zo kleine feiten zouden de grootste dingen op te maken zijn, wanneer het verstand daarvoor maar tijd liet. Maar het heeft de overhand en vecht erom met al zijn listigheid en slinksheid. Dat wil zeggen, niet het verstand vecht, maar in werkelijkheid vecht datgene wat het als werktuig gebruikt en zich erachter verbergt: het duister!

Dat wil niet toelaten, dat het Licht gevonden wordt in herinneringen. En hoezeer de geest ernaar verlangt het Licht te vinden, nieuwe kracht daaruit te putten, ziet u aan het feit dat met de herinneringen aan het kerstfeest in de kinderjaren ook een onbestemd, bijna weemoedig verlangen ontwaakt, dat vele mensen tijdelijk week kan stemmen.

Dit week stemmen zou de beste grondslag kunnen worden voor het ontwaken, wanneer er gebruik van werd gemaakt, onmiddellijk en ook met alle kracht! Maar helaas komen de volwassenen daarbij alleen nog maar tot dromerige overpeinzingen, waarbij de opkomende kracht wordt verkwist, verspeeld. En met die dromerijen gaat ook de gelegenheid voorbij, zonder nut te kunnen brengen of gebruikt te zijn.

Zelfs wanneer menigeen daarbij een paar tranen laat, dan schaamt hij zich daarvoor, tracht ze te verbergen, vermant zich met een ruk, waaruit zo vaak een onbewuste koppigheid blijkt.

Hoe veel zouden de mensen uit dit alles kunnen leren. Niet zonder reden mengt zich in de herinneringen aan de kinderjaren een lichte weemoed. Het is het onbewust aanvoelen dat er iets verloren is gegaan wat een leegte heeft achtergelaten, het onvermogen om nog kinderlijk aan te voelen.

U hebt toch zeker dikwijls gemerkt, welk een heerlijk verfrissende uitwerking ieder mens alleen al door zijn stille tegenwoordigheid heeft, wiens ogen af en toe kinderlijk stralen.

De volwassene mag niet vergeten, dat het kinderlijke niet kinderachtig is. Nu weet u echter niet waarom er van het kinderlijke een dergelijke werking uit kan gaan, wat het eigenlijk is! En waarom Jezus sprak: “Wordt als de kinderen!”

Om te doorgronden wat kinderlijk is, moet het u eerst duidelijk zijn, dat het kinderlijke volstrekt niet aan het kind als zodanig gebonden is. U kent toch zeker zelf kinderen die het eigenlijk mooie kinderlijke missen! Er zijn dus kinderen zonder kinderlijkheid! Van een kwaadwillig kind zal nooit iets kinderlijks uitgaan, net zo min als van een ongemanierd, eigenlijk onopgevoed kind!

Daaruit blijkt duidelijk, dat kinderlijkheid en kind twee op zichzelf staande dingen zijn.

Dat wat op aarde kinderlijk wordt genoemd, is een deel van de werking vanuit de reinheid! Reinheid in de hogere, niet alleen aards-menselijke betekenis. De mens die in de straal van de goddelijke Reinheid leeft, die zich voor de straal van de Reinheid openstelt, heeft daarmee ook het kinderlijke verworven, of het nu nog op de kinderleeftijd is of als volwassene.

Kinderlijkheid komt voort uit de innerlijke reinheid, is het teken, dat zo iemand zich aan de reinheid heeft gewijd, deze dient. Dat zijn immers allemaal slechts verschillende manieren van uitdrukken, maar in werkelijkheid is het steeds hetzelfde.

Dus alleen van een innerlijk rein kind kan iets kinderlijks uitgaan, alsook van een volwassene die reinheid in zich koestert. Daarom heeft zo iemand een verfrissende en bezielende invloed, wekt hij ook vertrouwen!

En waar de ware reinheid is, kan ook de echte liefde haar intrede doen, want de Liefde van God werkt in de straal van de Reinheid. De straal van de Reinheid is de weg, waarlangs zij gaat. Zij zou niet in staat zijn een andere te volgen.

Wie niet de straal van de Reinheid in zich heeft opgenomen, kan door de straal van de Liefde van God nooit worden bereikt!

Van de kinderlijkheid beroofde de mens zich echter door zich af te wenden van het Licht ten gevolge van zijn eenzijdig verstandelijk denken, waaraan hij alles offerde wat hem kon verheffen, en zo smeedde hij zich met duizend ketenen vast aan deze aarde, dus aan het grofstoffelijke dat hem in zijn ban houdt tot hij zich zelf ervan bevrijdt, hetgeen hem echter niet door de aardse dood ten deel kan vallen, maar alleen door het geestelijk ontwaken.