Het zevende gebod: GIJ ZULT NIET STELEN!

Als één van de meest verachtelijke schepsels wordt de dief beschouwd. Dief is iedereen die iemand anders iets van zijn eigendom afneemt zonder diens toestemming!

Daarin ligt de verklaring. Om het gebod ook juist op te volgen, hoeft de mens niets anders te doen dan altijd duidelijk te onderscheiden, wat aan een ander toebehoort! Dat is niet moeilijk, zal iedereen direct zeggen. En daarmee is het voor hem afgedaan.

Zeker, het is niet moeilijk, zoals eigenlijk alle tien de geboden niet moeilijk op te volgen zijn, wanneer men maar werkelijk wil. Maar voorwaarde blijft daarbij toch altijd, dat de mens ze werkelijk kent. En daaraan ontbreekt het bij velen.

Hebt u zich om het op te volgen wel eens werkelijk afgevraagd, wat nu eigenlijk eigendom van de ander is, waarvan u hem niets mag afnemen?

Dat is zijn geld, de sieraden, de kleren, misschien ook huis en hof met vee en alles wat daarbij hoort. Maar in het gebod staat niet, dat het alleen om grofstoffelijke aardse goederen gaat! Er zijn immers waarden die nog veel kostbaarder zijn!

Tot iemands eigendom behoort ook nog zijn goede naam, het aanzien dat hij geniet, zijn gedachten, zijn persoonlijke aard, ook het vertrouwen dat hij bij anderen geniet, zo niet bij allen, dan toch tenminste bij deze of gene!

Zijn wij eenmaal zover, dan zal bij menigeen de innerlijke trots ten aanzien van dit gebod minder zeker worden. Want stel uzelf de vraag: hebt u nog nooit eens geprobeerd, misschien te goeder trouw, het vertrouwen dat iemand geniet, bij een ander door manen tot voorzichtigheid aan het wankelen te brengen of zelfs geheel te ondergraven? Daarmee hebt u degene, wie dit vertrouwen gold, regelrecht bestolen! Want u hebt het hem ontnomen, of in ieder geval de poging daartoe gedaan.

Bestolen hebt u uw naaste ook, wanneer u iets van zijn omstandigheden weet en dit zonder toestemming van de betrokkene doorgeeft. U kunt hieraan zien, hoe onontwarbaar verstrikt in schuld al die mensen zijn die uit zulke dingen zakelijk voordeel proberen te halen of dit soort werk als beroep uitoefenen.

De verstrikkingen waarin men zichzelf heeft verwikkeld als gevolg van deze voortdurende overtredingen van de goddelijke wetten, slepen zulk een geweldig net achter zich aan, dat deze mensen zich nooit meer kunnen losmaken; want zij zijn dikwijls zwaarder belast dan grofstoffelijke inbrekers en dieven. Schuldig en vergelijkbaar met helers zijn zij die dergelijke ‘zakenlieden’ in hun zondig bedrijf ondersteunen en stimuleren.

Ieder oprecht en eerlijk denkend mens, of hij nu privé-persoon of zakenman is, heeft het recht en de plicht om van iemand die met een of andere wens bij hem komt, rechtstreeks opheldering en zonodig bewijsstukken te eisen op grond waarvan hij kan beslissen, in hoeverre hij met vertrouwen diens wensen kan vervullen. Al het andere is ongezond en verwerpelijk.

De vervulling van dit gebod leidt er tegelijkertijd nog toe, dat de aanvoeling meer en meer ontwaakt en de vermogens daarvan ontwikkeld en vrijgelegd worden. De mens verkrijgt hiermee de juiste mensenkennis, die hij alleen maar uit gemakzucht verloor. Hij verliest gaandeweg het dode, mechanische en wordt zelf weer een werkelijk levend mens. Er ontstaan echte persoonlijkheden, terwijl het huidige gefokte massadier moet verdwijnen.

Neem de moeite, hierover na te denken en zorg ervoor dat u niet toch ten slotte op de bladzijden van het boek van uw schuld juist dit gebod veelvuldig overtreden vindt!