Er zijn maar weinig mensen die proberen zich bewust te worden wat ze eigenlijk willen, wanneer zij het gebed ‘Onze Vader’ uitspreken. Nog minder die werkelijk weten, wat de betekenis is van de zinnen die ze daarbij opzeggen. Opzeggen is wel de enig juiste uitdrukking voor datgene wat de mens in dit geval bidden noemt.
Wie zichzelf in dit opzicht onverbiddelijk toetst, moet dit toegeven, anders levert hij daarmee het bewijs dat hij zijn hele leven op dezelfde manier doorbrengt … oppervlakkig, en tot een diepgaande gedachte niet in staat is, ook nooit in staat was. Er zijn genoeg van dergelijke mensen op deze aarde, die zichzelf wel serieus nemen, maar die door anderen met de beste wil niet serieus genomen kunnen worden.
Juist het begin van dit gebed wordt al van oudsher verkeerd aangevoeld, zij het ook op verschillende manieren. De mensen die dit gebed ernstig proberen te bidden, dus met een zekere goede wil hiermee beginnen, voelen innerlijk na of bij deze eerste woorden een bepaald gevoel van geborgen-zijn in zich opkomen, het tot rust komen van de ziel! En dit gevoel blijft bij hen overheersen tot enige seconden na het bidden.
Dit maakt twee dingen duidelijk: ten eerste dat degene die bidt zijn innerlijke concentratie slechts bij de eerste woorden kan volhouden, waardoor ze dit gevoel in hem opwekken, en ten tweede dat juist het opkomen van dit gevoel bewijst hoe ver hij ervan verwijderd is, te begrijpen wat hij daarmee zegt!
Duidelijk toont hij daarin zijn onvermogen, diepgaand denken vol te houden, of ook zijn oppervlakkigheid; want anders zou bij de volgende woorden dadelijk weer een ander gevoel moeten ontstaan, overeenkomend met de veranderde inhoud van de woorden, zodra deze in hem werkelijk tot leven komen.
Dus blijft het in hem bij datgene wat alleen de eerste woorden opwekken. Wanneer hij echter de juiste bedoeling en de ware betekenis van de woorden zou begrijpen, dan zouden deze een heel andere gewaarwording in hem teweeg moeten brengen dan dat van een behaaglijk geborgen-zijn.
Meer aanmatigende mensen zien in het woord ‘Vader’ de bevestiging, dat ze direct van God afstammen en daarom bij een juiste ontwikkeling uiteindelijk zelf goddelijk worden, op dit moment echter beslist al iets goddelijks in zich dragen. En zo bestaan er over deze zin bij de mensen nog veel meer dwalingen.
De meesten echter zien hierin eenvoudig het aanspreken in het gebed, het aanroepen! Daarbij hoeven zij het minst te denken. En in overeenstemming daarmee wordt het ook gedachteloos uitgesproken, hoewel juist in het aanroepen van God alle innigheid zou moeten liggen, die een mensenziel ook maar in staat is op te brengen.
Dit alles wil deze eerste zin echter niet zeggen en niet betekenen, maar de Godszoon legde in de keuze van de woorden gelijktijdig de verklaring of de aanwijzing, op welke wijze een mensenziel zich op het gebed moet instellen, hoe zij voor haar God mag en moet treden, wil haar gebed verhoord worden. Deze zin geeft precies aan hoe de gesteldheid van de ziel op dat ogenblik moet zijn, hoe haar toestand van zuiver aanvoelen moet zijn, wanneer zij haar verzoek voor de treden van Gods troon wil leggen.
Zo bestaat het hele gebed uit drie delen. Het eerste deel is het geheel en al zichzelf-brengen, het zich-geven van de ziel tegenover haar God. Zij legt zich figuurlijk gesproken voor Hem open, voordat zij komt met iets wat haar na aan het hart ligt, legt van tevoren getuigenis af van haar eigen reine wilsvermogen.
De Godszoon wil daarmee duidelijk maken, welke innerlijke gesteldheid alleen de grondslag mag vormen om zich tot God te wenden! Daarom klinkt het als een grote, heilige gelofte, wanneer aan het begin de woorden staan: “Onze Vader, die in de hemel zijt!”
Bedenk, dat gebed niet hetzelfde betekent als bede of verzoek! Anders zou er immers geen dankgebed bestaan, waarin geen verzoek is vervat. Bidden is niet vragen. Reeds daarin werd het ‘Onze Vader’ tot nu toe altijd miskend, door de slechte gewoonte van de mens, nooit voor God te treden als hij niet tegelijkertijd iets van Hem verwacht of zelfs eist, want in het verwachten ligt immers het eisen. En de mens verwacht inderdaad daarbij altijd iets, dat kan hij niet ontkennen! Al was het in grote lijnen gesproken slechts het vage gevoel in hem, ooit eenmaal een plaats in de hemel te krijgen.
Jubelende dank in vreugdevol genieten van het hem verleende bewuste bestaan, in het door God gewilde of door God met recht verwachte meewerken in de grote schepping tot welzijn van zijn omgeving, kent de mens niet! Hij heeft er immers ook geen vermoeden van dat juist hierin, en uitsluitend hierin, zijn werkelijke eigen welzijn is gelegen en zijn vooruitgang, zijn weg omhoog.
Op deze door God gewilde grondslag echter rust in waarheid het gebed ‘Onze Vader’! Anders had de Godszoon het helemaal niet kunnen geven, Hij die alleen het welzijn van de mensen wilde, dat alleen gelegen is in de juiste inachtneming en vervulling van Gods Wil!
Het door Hem gegeven gebed is dus allerminst een smeekbede, maar een grote, alles omvattende gelofte van de mens, die daarmee aan de voeten van zijn God neerzinkt! Jezus heeft het aan zijn discipelen gegeven, die destijds bereid waren in reine aanbidding van God te leven, God door hun leven in de schepping te dienen en in dit dienen zijn Heilige Wil te eren!
De mens zou bij zichzelf goed en rijpelijk moeten overwegen, of hij het mag wagen dit gebed überhaupt te gebruiken en uit te spreken, hij zou ernstig moeten nagaan of hij misschien niet door het uit te spreken probeert, zijn God voor te liegen!
De inleidende zinnen roepen duidelijk genoeg iedereen op om zichzelf kritisch te bezien, of hij ook werkelijk zo is als hij daarin zegt! Of hij daarmee oprecht voor Gods troon waagt te treden!
Beleeft u echter de eerste drie zinnen van het gebed in uzelf, dan zullen zij u tot voor de treden van Gods troon leiden. Zij zijn de weg daarvoor, wanneer ze in een ziel tot innerlijk beleven worden! Geen andere weg leidt daarheen. Maar deze zeker! Wanneer u echter deze zinnen niet innerlijk beleeft, kan geen van uw beden zijn doel bereiken.
Het moet een toegewijde en tegelijkertijd blijde uitroep zijn, wanneer u durft te zeggen: “Onze Vader, die in de hemel zijt!”
In deze aanroep ligt uw oprechte verzekering: “Ik geef U, o God, alle vaderrechten over mij, waarvoor ik mij kinderlijk wil buigen en waarin ik mij wil voegen! Daarmee erken ik ook Uw Alwijsheid, God, in alles wat Uw Wil bepaalt, en smeek U over mij zo te beschikken als een vader over zijn kinderen te beschikken heeft! Hier ben ik, Heer, om naar U te luisteren en U kinderlijk te gehoorzamen!”
De tweede zin: “Uw naam worde geheiligd!”
Het is de verzekering van de aanbiddende ziel, hoezeer het haar ernst is met alles wat zij tegen God durft te zeggen. Dat zij met haar aanvoeling geheel bij elk van de woorden en gedachten is, en niet door oppervlakkigheid Gods naam misbruikt! Omdat de naam van God haar daarvoor veel te heilig is!
Bedenk, u die bidt, wat u daarmee belooft! Wanneer u heel eerlijk tegenover uzelf wilt zijn, dan moet u bekennen, dat u, mensen, tot dusver juist hiermee God in het aangezicht gelogen hebt, want u was nooit zo ernstig bij het gebed, als de Godszoon als uitgangspunt vooraf in deze woorden als voorwaarde heeft gelegd!
De derde zin: “Tot ons kome Uw Rijk!” is wederom geen verzoek, maar alleen een verdere gelofte! Een zich bereid verklaren om het door de mensenziel op de aarde zo te laten worden als het in het Godsrijk is!
Vandaar het woord: “Tot ons kome Uw Rijk!” Dat betekent: wij mensen willen het hier op aarde ook zo ver brengen, dat Uw volmaakte rijk zich tot hier kan uitstrekken! De bodem moet door ons zo worden bereid, dat alles alleen volgens Uw Heilige Wil leeft, dus Uw scheppingswetten volledig vervult, opdat het zo is als het in Uw rijk – het geestelijke rijk – geschiedt, waar de gerijpte en van elke schuld en zwaarte bevrijde geesten zich bevinden, die door hun leven alleen de Godswil dienen, omdat alleen in het onvoorwaardelijk vervullen van deze Wil door de daarin gelegen volmaaktheid iets goeds ontstaat. Het is dus de verzekering zo te willen worden, dat ook de aarde door de mensenziel een rijk van de vervulling van de Godswil wordt!
Deze plechtige verzekering wordt door de volgende zin nog versterkt: “Uw Wil geschiede, zoals in de hemel, zo ook op aarde!”
Dit is niet alleen de verklaring bereid te zijn, zich geheel naar de goddelijke Wil te voegen, maar daarin ligt ook de belofte, deze Wil ter harte te nemen, er met alle ijver naar te streven, deze Wil te leren kennen. Dit streven moet immers voorafgaan aan het zich voegen naar deze Wil, want zolang de mens deze niet goed kent, is hij ook niet in staat zich in zijn aanvoelen, denken, spreken en handelen daarnaar te richten!
Wat een reusachtige, strafbare lichtzinnigheid is het dus voor ieder mens, zijn God altijd en altijd weer deze beloften te geven, terwijl hij er zich in werkelijkheid totaal niet om bekommert van welke aard de Godswil is, die in de schepping vast verankerd ligt. De mens liegt immers met ieder woord van het gebed, wanneer hij het durft uit te spreken! Hij staat daarmee voor God als een huichelaar! Stapelt op oude schulden steeds weer nieuwe, en voelt zich tenslotte nog beklagenswaardig, wanneer hij fijnstoffelijk in het generzijdse onder deze last moet bezwijken.
Pas als deze zinnen door een ziel als eerste voorwaarde werkelijk zijn vervuld, dan kan zij verder spreken:
“Geef ons heden ons dagelijks brood!”
Dit betekent zoveel als: “Wanneer ik vervuld heb wat ik verzekerde te zijn, laat dan Uw zegen op mijn werken op aarde rusten, opdat ik bij het zorgen voor wat ik grofstoffelijk nodig heb, steeds tijd houd om Uw Wil te kunnen naleven!”
“En vergeef ons onze schuld, zoals wij onze schuldenaars vergeven!”
Daarin ligt weten van de niet te beïnvloeden, rechtvaardige wisselwerking van geestelijke wetten, die de Wil van God weergeven. Tegelijkertijd ook het uitdrukken van de verzekering van het volle vertrouwen daarop; want de vraag om vergeving, dus om verlossing van de schuld, is gebaseerd op de voorwaarde van een voorafgegane vervulling door de mensenziel, van het zelf vergeven van al het onrecht dat medemensen haar aandeden.
Wie echter daartoe in staat is, wie zijn medemensen reeds alles heeft vergeven, die is ook innerlijk zo gelouterd, dat hij zelf nooit opzettelijk onrecht begaat! Daarmee is hij voor God ook vrij van alle schuld, omdat daar slechts al datgene als onrecht geldt, wat kwaadwillig en met opzet wordt gedaan. Alleen daardoor wordt het pas tot onrecht. Daarin ligt een groot verschil met alle tegenwoordig bestaande menselijke wetten en aardse opvattingen.
Daarom ligt ook in deze zin als grondslag wederom een belofte van iedere naar het Licht strevende ziel tegenover haar God, een verklaring van haar werkelijke willen, voor de vervulling waarvan zij in het gebed – door zich te verdiepen en over zichzelf helderheid te verkrijgen – kracht hoopt te ontvangen, die haar bij een juiste instelling ook ten deel valt volgens de wet van de wisselwerking.
“En leid ons niet in verzoeking!”
Het is een verkeerde opvatting, wanneer de mens in deze woorden wil lezen dat hij door God in verzoeking zou worden gebracht. God brengt niemand in verzoeking! In dit geval gaat het slechts om een onzekere overlevering, waarin ongelukkigerwijs dit woord verzoeking werd gekozen. In zijn juiste betekenis hoort het bij begrippen als verdwalen, een verkeerde weg inslaan, dus verkeerd lopen, verkeerd zoeken op de weg naar het Licht.
Het betekent zoveel als: “Laat ons niet verkeerde wegen inslaan, niet verkeerd zoeken, laat ons niet onze tijd verliezen, verbeuzelen, verkwisten! Maar houd ons, zo nodig, met geweld daarvan terug, ook als deze noodzaak ons als leed en pijn moet treffen.”
Deze betekenis moet de mens er ook wel uithalen door het daaropvolgende deel van de zin, dat ook blijkens de inhoud van de woorden daar direct bij hoort: “Maar verlos ons van het kwade!”
Het ‘maar’ laat duidelijk genoeg zien dat dit bij elkaar hoort. De betekenis komt overeen met: “Laat ons het kwaad inzien, tot elke prijs voor ons, ook als we daarvoor moeten lijden. Stel ons bij elke fout die we maken, door Uw wisselwerkingen daartoe in staat.” In het inzien ligt ook het verlossen, voor hen die daartoe van goede wil zijn!
Daarmee eindigt het tweede gedeelte, het gesprek met God. Het derde gedeelte vormt de afsluiting: “Want van U is het Rijk en de Kracht en de Heerlijkheid, in eeuwigheid! Amen!”
Een jubelende getuigenis van het zich geborgen voelen in de almacht van God, bij vervulling van alles wat de ziel als gelofte in het gebed voor Hem neerlegt! –
Dit door de Godszoon gegeven gebed heeft dus twee delen. De inleiding van het zich wenden tot God, en het gesprek. Aan het slot is er door Luther de jubelende getuigenis bijgekomen over het weten van de hulp voor alles wat het gesprek omvat, over het ontvangen van de kracht voor de vervulling van hetgeen de ziel haar God beloofde. En de vervulling moet de ziel dan omhoogdragen naar het Rijk van God, het land van de eeuwige vreugde en van het Licht!
Daarmee wordt het ‘Onze Vader’, wanneer het werkelijk doorleefd is, de steun en de staf voor het omhoog stijgen naar het geestelijke rijk!
De mens mag niet vergeten dat hij in een gebed eigenlijk alleen de kracht moet opnemen om zelf datgene te kunnen verwezenlijken waar hij om smeekt! Zó moet hij bidden! En zó is ook het gebed bedoeld, dat de Godszoon aan de discipelen gaf!